Gezondheid Geheugen Samenleving Individu Lichaam

Theoretische stromingen

 

Auteur: Marja Aartsen


 

Sociaal gerontologische theorieën kunnen worden ingedeeld in drie categorieën: macrosociologische theorieën, microsociologische theorieën, en theorieën waarin aandacht is voor de wederzijdse beïnvloeding van sociale processen op het micro- en macro niveau van de samenleving.
Macrosociologische theorieën richten zich op het politiek/economische niveau van de samenleving, en verklaren individueel gedrag op basis van sociale structuren. Theorieën op dit niveau worden soms samengevat onder de noemer kritische theorie, waarmee een theoretische stroming wordt bedoeld die voortkwam uit een min of meer losjes georganiseerde groep theoretici die ideeën van Marx verder uitdiepten en preciseerden. Deze groep werd later bekend onder de naam ‘Frankfurter School’. Bekende vertegenwoordigers van deze theoretische stroming zijn Jürgen Habermas en Herbert Marcuse. Later richtten de kritische theoretici Estes; Walker en Phillipson zich ook op verouderingsprocessen. Voorbeelden zijn de politiek-economische theorie van het ouder worden en de cumulatieve advantage/disadvantage theorie. Alle theoretici hebben gemeen dat ze psychosociale en economische verschillen op oudere leeftijd verklaren vanuit de rol van de overheid, corporaties, vooroordeel en verschillen in macht, en de gevolgen van de globalisering.
De kritische theorie of preciezer geformuleerd, kritische perspectieven, worden in de hedendaagse sociale gerontologie steeds vaker toegepast. Theorieën op het microniveau van de samenleving proberen te verklaren hoe de mens zich aanpast aan de veranderende balans tussen groei en verlies van functies, rollen en sociale relaties met het ouder worden. Voorbeelden zijn de activiteitstheorie van Havighurst en de continuïteitstheorie van Atchley. Voorbeelden van theorieën die aandacht hebben voor de wederzijdse beïnvloeding van sociale processen op het micro- en het macroniveau van de samenleving zijn de theorie van de leeftijdsstratificatie van Riley et al., de levenslooptheorie van Elder, en de disengagement-theorie van Cumming & Henry. De theorie over leeftijdsstratificatie biedt onder meer inzicht in discussies over de pensioneringsleeftijd, waarbij verklaringen gezocht worden voor het uit de pas lopen van ontwikkelingen in de samenleving en ontwikkelingen op het individuele niveau. Bij de levenslooptheorie wordt expliciet aandacht besteed aan de rol van de geschiedenis, sociale structuren en de betekenis die mensen aan gebeurtenissen geven. De disengagement-theorie beschrijft hoe de samenleving en het ouder wordende individu zich voorbereidt op het onafwendbare levenseinde van het individu.